Verslag van WEMAL-studiedag 2014

WEMAL-studiedag 2014

Orlanda opent de studiedag en legt uit dat de sprekers allemaal een band hebben met de Hattemse handschriften. Ten eerste Jos Biemans die als bijzonder hoogleraar Boekwetenschap en Handschriftenkunde een speciale band heeft met boeken en handschriften en ze altijd zo liefdevol bekijkt. Hij was een van de eersten, die toen de Hattemse handschriften eenmaal in Utrecht lagen, ze bekeken heeft. Bart Jaski is conservator van de UB in Utrecht en heeft geholpen de handschriften naar Utrecht te krijgen. Hij heeft voor deze studiemiddag een kleine tentoonstelling gemaakt van de Hattemse en andere arteshandschriften uit de UB. Roel van den Assem ten slotte heeft de handschriften bestudeerd voor zijn masterscriptie.

Jos Biemans: ‘Door de tekst heen kijken. De status van middeleeuwse handschriften’

Jos neemt ons mee in de wereld van de boekwetenschap en handschriftenkunde. Hij legt uit dat hij handschriften (en drukken) graag bekijkt vanuit vier opposities:

– Formeel vs. informeel: een formeel boek moet aan bepaalde vaste conventies beantwoorden.
– Voor eigen gebruik vs. voor de markt: is een boek voor eigen gebruik gemaakt of in opdracht voor iemand anders.
– Commercieel vs. niet-commercieel: is het boek bedoeld om te verkopen.
– Professioneel vs. niet-professioneel: werkte de maker  beroepsmatig of niet.

Uiteraard is het niet altijd even makkelijk om te bepalen of een boek in de ene of de andere categorie hoort. Vaak zijn combinaties van verschillende etiketjes mogelijk, ook minder voor de hand liggende combinaties. Een handschrift kan er bijvoorbeeld formeel uitzien en toch voor eigen gebruik zijn.

Aan de hand van afbeeldingen uit middeleeuwse handschriften illustreert Jos hoe hij aanwijzingen verzamelt om de vervaardiging van het boek vast te stellen, in relatie tot de inhoud daarvan. Vervolgens tracht hij op basis van de verworven inzichten na te gaan wat de status is van een handschrift en van de maker daarvan. Het arteshandschrift van Jan van Aalter ziet er bijvoorbeeld formeel en professioneel uit, maar blijkt bij nader inzien het werk van een bekwame amateur: het is vrijwel zeker voor eigen gebruik geschreven door een arts die ook goed kon omgaan met een pen.

Een ander voorbeeld is het handschrift met de Middelnederlandse Lancelotcompilatie, een unieke bron voor deze Arturteksten en dus heel belangrijk voor de wetenschap. Het handschrift ziet er heel matig uit: het perkament is slecht, het schrift is nauwelijks gestileerd, de bladzijden zijn overvol met tekst. Deze unieke tekstdrager kan niet gemaakt zijn voor een rijke opdrachtgever. Maar voor wie dan wel?  Van belang is ook dat handschriften niet op zichzelf staan. Vergelijking met andere handschriften is altijd noodzakelijk, zoals blijkt uit het volgende voorbeeld.

Het handschrift met de Lancelotcompilatie moet volgens Jos bestudeerd worden in samenhang met het handschrift met de Vijfde Partie van de Spiegel historiael, toevallig ook een unieke tekstdrager (afgezien van wat fragmenten).  Bij beide teksten en handschriften speelt Lodewijk van Velthem een belangrijke rol. Waarschijnlijk is hij niet alleen de eerste eigenaar geweest van het handschrift met de Arturteksten maar was hij ook de compilator van deze teksten. Bovendien staat vast dat Lodewijk de auteur is van de Vijfde Partie. Beide handschriften zien er even matig uit.

Een ander handschrift van dezelfde kopiist die het handschrift met de Vijfde Partie schreef, is daarentegen gemaakt van prima perkament en is fraai geschreven. Hier lijkt echt een professional aan het werk te zijn geweest, die een formeel boek maakte dat ongetwijfeld bedoeld was voor de markt en dus een commercieel product genoemd mag worden. Deze kopiist kon dus een uitstekend boek afleveren, maar kennelijk was dat bij zijn afschrift van de Vijfde Partie niet de bedoeling: dat boek mocht niet te veel kosten, net zo weinig als het handschrift met de Lancelotcompilatie. Jos heeft het sterke vermoeden dat beide matige handschriften gemaakt zijn voor de auteur van de teksten, dus voor Lodewijk van Velthem. In dat geval gaat het hier dan om de privé-exemplaren voor het archief van de dichter.

Jos benadrukt dat het niet zijn bedoeling is om op elk handschrift een of meer etiketjes te plakken. De vier opposities zijn slechts verschillende, relevante invalshoeken om naar handschriften te kijken in de hoop dat we daardoor zicht krijgen op de status van een boek. Het vergt soms enige moeite om ‘door de tekst heen te kijken’ naar het boek met die tekst. Het stellen van al die vragen aan middeleeuwse handschriften en het formuleren van vele hypotheses lijkt allemaal misschien ‘bewust moeilijk doen’, maar – zoals Jos zegt – ‘problematiseren is onderdeel van de wetenschap. Anders komen we geen stap verder’.

Roel van den Assem: ‘Nieuwe bevindingen met betrekking tot de handschriften Hattem C3 en C5’

Voor zijn masterscriptie bestudeerde Roel onder begeleiding van Jos allereerst handschrift Hattem C3, omdat over de handschriftkundige kant  hiervan nog weinig bekend was. Braekman en Huizenga schreven al eerder over de twee namen die in de handschriften voorkomen, Johannes Conink, kopiist en eerste bezitter van het handschrift, en Andries van Malle, de tweede, zestiende-eeuwse bezitter.

Na enige uren bestudering van het handschrift viel het Roel op dat de afkorting ‘daer’ in het huurcontract dat in de tekst staat wel heel erg leek op wat hij eerder in de lopende tekst was tegengekomen. Er bleken meer lettervormen overeen te komen en daardoor raakte Roel overtuigd van het feit dat hier dezelfde scribent aan het werk was. Gezien de inhoud van het huurcontract en de naam op het voorblad lijkt het logisch te concluderen dat dit Andries van Malle is.

Naast deze hand zijn er nog twee handen in C3 aanwezig, hand b en hand c. Zij hebben tegelijkertijd in de zeventiende eeuw teksten toegevoegd op de blanco pagina’s. Er is niets bekend over deze scribenten. Wel komt hand b uit C3 ook voor in C5. Dit is vooral te zien aan de vormen van de ‘a’ en de ‘g’.

Het lijkt erop dat in C5 drie handen aanwezig zijn, maar Roel denkt dat deze van dezelfde scribent komen, mede omdat ze alle drie in een codicologische eenheid voorkomen. De Hattemse handschriten zouden dan dus vanaf de zeventiende eeuw bij elkaar zijn en op dat moment in bezit van hand b.

Volgens Roel was het handschrift bedoeld voor persoonlijk gebruik. Hattem C3 en C4 zijn wat informeler, C5 wat formeler. De teksten zien er wel verzorgd uit, wat wijst op een professionele schrijver. De verschillen in de lettervormen kunnen komen omdat hij de teksten in de Hattemse handschriften voor zichzelf schreef.

Bekijk de prezi van Roel met voorbeelden van lettervormen uit de handschriften Hattem C3 en C5.

Bart Jaski: ‘De bestudering van het Biënboec (Hs. 1017) en verwante handschriften in de 18de eeuw’

Waar Jos probeerde de ontstaansgeschiedenis en context van handschriften te duiden en Roel dieper inging op het handschrift zelf, vertelt Bart aan de hand van gebruikerssporen over wat er na vervaardiging met een handschrift gebeurt. Hij gebruikt het Biënboec als voorbeeld.

In de inhoudsopgave van dit handschrift staan al aantekeningen die pogen een structuur in de tekst aan te brengen. Er worden paginanummers genoemd waar hoofdstukken beginnen. Ook  de aantekeningen in niet-middeleeuws schrift onderaan de bladzijden, het losse papiertje met daarop ’13 februari 1769’ en de onderstreepte regels duiden op onderzoek naar dit handschrift. Daarnaast is de notitie ‘nr 98’ op de achterkant van het voorblad te herleiden als veilingnummer van een veiling in 1779.

Verderop in het handschrift staat een naam, B. Huydecoper, een achttiende-eeuwse letterkundige. Een van de handen die de aantekeningen maakte, is dus deze man. Huydecoper had met enkele collega’s een discussie over of het woord ‘min’ onzijdig was of niet. In die discussie wordt het Biënboec als bron gebruikt.  Het lijkt voor de hand te liggen dat Huydecoper het handschrift enige tijd in zijn bezit heeft gehad.

In een ander handschrift, de Profectus, zijn soortgelijke aantekeningen en sporen te vinden. De band van dit handschrift komt overeen met de band van het Biënboec, wat kan duiden op eenzelfde bezitter eind achttiende eeuw, wellicht Nicolaas Hinlopen, niet toevallig een collega van Huydecoper. Het lijkt er dus op dat deze letter- en taalkundigen met elkaar aan het discussiëren en communiceren waren over en in de handschriften. Hierdoor hebben we nu meer informatie over de gebruikersgeschiedenis ervan en daarmee ook over het begin van de bestudering van de Middelnederlandse (artes)literatuur in de achttiende eeuw.

Noor Versélewel de Witt Hamer: Voortgangsverslag digitale editie Hattem C5

Een van de knelpunten bij het editeren van Hattem C5 is de grote hoeveelheid Franse tekst die erin voorkomt. In eerste instantie hebben Noor, Frederiekje de Jongh en Maartje van Iersel op basis van hun kennis van het moderne Frans en beperkte kennis van het Middelfrans een transcriptie gemaakt. Hierbij losten zij met bloed, zweet en tranen al veel probleemplaatsen op. Na twee collationeringsrondes bleven er echter toch te veel problemen staan.

Gelukkig werd een groep wetenschappers uit Leuven onder begeleiding van Michelle Goyens bereid gevonden aan de tekst te werken. Ook zij hadden er nog een hele kluif aan! Aardig is dat deze experts net als de genoemde WEMAL-leden vermoeden dat de kopiist waarschijnlijk zelf geen kennis van de Franse taal had.

Inmiddels zijn alle correcties verwerkt en loopt Noor het notenapparaat van het hele handschrift door op de laatste problemen. Naar verwachting zal de editie na de zomer gelanceerd worden op de website van het Huygens Instituut.

Toekomstperspectieven WEMAL

Platenboekproject

De redactie van het platenboek zit in de afrondende fase. Op 28 mei is de boekpresentatie van dit interdisciplinaire project en alle WEMAL-leden zijn van harte uitgenodigd hierbij aanwezig te zijn.

W-mail

De W-mail verschijnt sinds kort digitaal en niet meer op papier. Samen met nieuwe redactieleden Femke van Hilten en Roel van den Assem wordt gezocht naar een nieuwe vorm voor W-mail die hier beter bij past.

Flyer

WEMAL wil graag een flyer laten maken voor geïnteresseerden en potentiële leden. We denken aan verspreiding op evenementen, congressen en universiteiten via de huidige leden en mensen die werkzaam zijn in het vakgebied en aanverwanten BLABL. Moniek Vis vraagt naar reacties op de concepttekst, ideeën voor aansprekende afbeeldingen en of een van de leden wellicht iemand in zijn netwerk heeft die kan helpen bij de vormgeving en het drukken van de flyer.

Databaseproject

Frederiekje de Jongh vertelt vervolgens over de stand van zaken rondom de Online Database Middelnederlandse Artesliteratuur. Na de input die vorig jaar op de studiedag is gegeven, hebben Frederiekje en Orlanda contact gezocht met André Bouwman van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta om te bespreken wat eventuele samenwerkingsmogelijkheden zijn en wat de eisen hiervoor zijn wat betreft WEMAL.

De BNM heeft aangegeven graag samen te willen werken en in de door hen ontwikkelde nieuwe databasestructuur zijn ook enkele wensen van WEMAL meegenomen: de BNM wordt makkelijker doorzoekbaar op genre, er wordt duidelijker onderscheid gemaakt tussen tekst en tekstdrager en het wordt ook mogelijk om naast handschriften drukken in te voeren. Helaas zijn uitgebreide beschrijvingen van afbeeldingen niet mogelijk, maar gesuggereerd wordt een link te leggen met een kunsthistorische database, zoals de Byvanck-database.

De databasewerkgroep die nu bestaat uit Frederiekje, Irene Meekes en Andrea van Leerdam zoekt versterking. De komende tijd kan met de BNM worden meegedacht over hoe de website er aan de voorkant uit zal komen te zien. Bovendien moeten de gegevens uit het Repertorium ingevoerd gaan worden. Pia Wagenaar en Jacqueline Wessel melden zich aan.

Focus op onderzoek

De afgelopen jaren heeft de focus binnen WEMAL gelegen op de kennismaking van het grotere publiek met artesliteratuur. De komende jaren zal de focus liggen op onderzoek, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat popularisering van belang is.

WEMAL zoekt aansluiting bij bijvoorbeeld het Descartes Centre voor Wetenschapsgeschiedenis en Wetenschapsfilosofie dat de geschiedenis van de wetenschap onderzoekt, maar pas begint bij de zeventiende eeuw. WEMAL kijkt ook over de grenzen, bijvoorbeeld naar het onderzoek dat Sven Dupré bij het Max Planck Instituut doet naar middeleeuwse verfrecepten. Om de samenwerking met dergelijke onderzoeksinstituten aan te wakkeren gaat WEMAL een aanvraag voor een NWO-subsidie voorbereiden.