In de rubriek Artes zonder Grenzen willen we inzicht bieden in het artesonderzoek over de Nederlandse (en Belgische) grens.
In deze tweede editie vertelt Rienk Vermij meer over zijn onderzoek over het verlies van wetenschappelijke status en de marginalisering van de astrologie in vooral de zeventiende eeuw, waarover in maart in Utrecht een congres zal worden georganiseerd. Rienk Vermij is als universitair docent in de geschiedenis van de wetenschap verbonden aan de University of Oklahoma.
De marginalisering van de astrologie
Het zal lezers van deze website niet onbekend zijn dat sinds een aantal jaren onderzoek naar de geschiedenis van de astrologie een hoge vlucht heeft genomen. In hun ijver om tegenwicht te bieden tegen oudere benaderingen die astrologie als oninteressant bijgeloof afdeden, hebben veel onderzoekers het serieuze en (voor die tijd) wetenschappelijke karakter van de oude astrologie benadrukt. Daarbij is een beetje uit het oog verloren dat astrologie uiteindelijk wel degelijk het stempel van bijgeloof of “pseudowetenschap” kreeg opgedrukt. Gegeven de alomtegenwoordigheid van de astrologie in de periode van Middeleeuwen en Renaissance, vraagt het abrupte verlies aan status in de zeventiende eeuw om een verklaring.
De verwerping van de astrologie door de geleerde elites moet niet worden gezien als een gevolg van de zogeheten “wetenschappelijke revolutie”, maar als een wezenlijk element daarvan. Het is merkwaardig dat deze ontwikkeling zelden systematisch is onderzocht. Wel is gekeken naar debatten over astrologie. De astrologie was altijd tot op zekere hoogte controversieel en kende een groot aantal bestrijders, van Augustinus tot Pico della Mirandola. Waarom zulke argumenten langte tijd weinig effect hadden, en uiteindelijk algemeen werden geaccepteerd, wordt echter niet verklaard. Zolang de astrologie de moeite waard was om te bestrijden, was zij kennelijk een kracht van betekenis. De vraag is waardoor de astrologie vanaf een zeker moment in het publieke debat kon worden genegeerd.
Ikzelf heb een klein aspect van deze intrigerende vraag bestudeerd, namelijk de houding ten opzichte van de astrologie van sterrenkundigen en natuurfilosofen in de Nederlandse Republiek. Het blijkt dan dat sterrenkundigen zich in de eerste decennia van de zeventiende eeuw tamelijk abrupt afwendden van de astrologische praktijk, tot die tijd een integraal onderdeel van hun vak. Dit was niet om principiële redenen, want als het zo uitkwam wilden zij nog best eens een horoscoop trekken. Evenmin is er ondubbelzinnig sprake van een algemene “onttovering van de wereld”, want aan kometen en andere omina werd nog lang betekenis gehecht. Eerder was er sprake van een nieuwe oriëntering, waarbij de astronomen hun aandacht op andere zaken richtten, in het bijzonder de kosmologie. Het geloof in hemelse invloed bleef tot het midden van de eeuw algemeen. Nadat de cartesiaanse filosofie de invloed van de hemel op het ondermaanse via occulte krachten principieel ter discussie had gesteld, kon dit element echter tamelijk geruisloos in het vergeetboek geraken; het had inmiddels geen duidelijke functie meer.
Dit zijn uiteraard voorlopige resultaten met een beperkte geldigheid. De marginalisering van de astrologie is een algemeen Europees, geen specifiek Nederlandse verschijnsel. Het betreft ook niet alleen de sterrenkunde of de natuurfilosofie, maar allerlei andere aspecten, van de beoefening van de geneeskunst tot veranderingen in de hofcultuur. Dit is een wijd en nog tamelijk braakliggend veld. Als aanzet tot verdere verkenning en analyse zal in maart 2015 in Utrecht onder auspiciën van het Descartescentrum een internationaal gezelschap experts bijeenkomen om over de marginalisering van de astrologie vanuit diverse gezichtspunten hun licht te laten schijnen. Hopelijk kan dit belangrijke aanvullingen en correcties geven op ons beeld van de geschiedenis van de wetenschap, alsook van de geschiedenis van de astrologie.